Grönloh en Gestel en de Jan Steenzolder


Boulevard Jean Brique
In Singer Laren is een overzichtstentoonstelling te zien over de schilder Leo Gestel. In de tijd dat Nescio De uitvreter en Titaantjes schreef, zo rond 1910, had Gestel zijn atelier op een zolderetage aan de Tweede Jan Steenstraat in Amsterdam-Oost. Het atelier was een ontmoetingsplaats van schilders, schrijvers en acteurs. Op de tentoonstelling hangt een grote foto van een jolig gezelschap bij een kacheltje. Volgens het tekstbordje bezocht ook Nescio (pseudoniem van J.H.F. Grönloh) het atelier. De link wordt gelegd met Hoyer, een van de twee schilderende titaantjes: “Hoyer had kolossaal geboft. Ze hadden de ouwe stomme streek uitgehaald een naaktfiguur van hem te weigeren.” Dat is in 1911 Leo Gestel en Jan Sluijters overkomen. Het gewraakte naakt van Gestel hangt nu pontificaal in Laren.

Een vriend van Nescio
In de tentoonstellingsrecensie in de Volkskrant werd Gestel een vriend van Nescio genoemd. Nesciobiograaf Lieneke Frerichs reageerde met een ingezonden stuk, waarin ze schreef dat Grönloh nooit bevriend is geweest met Gestel en ook nooit deel heeft uitgemaakt van diens bohème. Ze citeert uit een brief van Grönloh uit november 1941, geschreven kort na Gestels dood: “Ik heb hem [Gestel] de laatste jaren misschien zes maal ontmoet in zijn huis aan den weg tusschen Blaricum en Huizen, op de hoogte. Hij was een vriend van Nescio.” Met dat laatste bedoelde Grönloh dat Gestel een bewonderaar van zijn werk was geweest.

De Gedachte, schilderij
Frerichs schrijft verder dat Grönloh “weinig waardering had voor ‘schilders met ideeën’”. Het doet denken aan deze passage uit Titaantjes:

Schilderen? Wie kon er nog schilderen, als je Bavink hoorde? Alles lieten de lui zich voorzetten, letterlijk alles. Ik moest maar eens een schilderij maken. Dat was ik zelf, Koekebakker. Hij zou me zeggen wat ik doen moest. ‘Je schildert twee horizontale banen, onder elkaar, even breed, een blauwe en een goudgele en in ’t midden van die blauwe baan maak je een ronde goudgele vlek. En dan zetten we in den catalogus: No. 666 De Gedachte, schilderij. En dan zenden we ’t in op mijn naam: Johannes Bavink, 2de Jan Steenstraat, nummer zooveel en we prijzen ’t voor ƒ 800. Je zult eens zien wat ze er in ontdekken. Van alles, waar je zelf nooit een flauw benul van gehad hebt.’

Uit het Natuurdagboek blijkt wel dat Nescio niet bepaald een liefhebber van moderne kunst was. Maar ik, zei de gek, kan me toch nauwelijks voorstellen dat hij het werk van Gestel uit de tijd van Titaantjes, m.a.w. de luministische schilderijen, niet gewaardeerd heeft. En zal Bavink niet eerder schilders als Jacob Bendien en Jan van Deene in het vizier hebben gehad?




Referenties
Lieneke Frerichs, Nescio; leven en werk van J.H.F. Grönloh, 2021, p. 414.



» Titaantjes op de Zeeburgerdijk.
» De tijdelijke metamorfose van Hoyer.
» index


Geplaatst op 7 februari 2015, gewijzigd op 22 januari 2022.

© de 5e Verdieping 2015-2022