Hongeroedeem in Kamp Amersfoort


“Jan was na drie maanden Duitse gastvrijheid al aan oedeem toe”, schrijft Annie Romein-Verschoor over haar man. Jan Romein was van eind januari tot 20 april 1942 opgesloten geweest in het Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort, afgekort P.D.A., een doorgangskamp dat onder toezicht stond van de SS. Hij behoorde tot een groep van 85, voornamelijk Amsterdamse gijzelaars die in gijzeling was genomen na een bomaanslag op het verenigingsgebouw van NSB-studenten. Een van de gijzelaars was de classicus C.P. Gunning, rector van het Amsterdams Lyceum. De gijzelaars waren weliswaar vrijgesteld van zware arbeid, maar werden verder onderworpen aan hetzelfde regime als de reguliere gevangenen: ze moesten hun bezittingen afgeven, werden kaalgeschoren en kregen als kampkleding een aftands legerkloffie.

De 22-jarige Delftse student E.P. ‘Mom’ Wellenstein was een reguliere gevangene. Hij was gearresteerd op verdenking van illegale activiteiten, had eerst vastgezeten in het Oranjehotel in Scheveningen en was op 12 maart 1942 overgebracht naar Kamp Amersfoort, waar hij een halfjaar zou blijven. Nog tijdens de oorlog heeft hij zijn kampervaringen op schrift gesteld. Hij beschrijft het karige rantsoen, dat meestal bestond uit een stukje brood met koolsoep en koffieachtig vocht. De voedingswaarde was zo gering dat veel gevangenen hongeroedeem kregen:

Hongeroedeem was een algemeen verschijnsel: vele kilo’s vocht hoopten zich in het lichaam op en bewogen zich daar ongebonden doorheen. Bij het lopen zakte het in de enkels, en ’s nachts concentreerde het zich in het algemeen in de knieën, onder de ogen, in de wangen, en op andere plaatsen. De nieren hadden veel last van al dat vocht, zodat wij ’s nachts ontelbare malen onder hevige aandrang ons bed uit moesten om een heel klein plasje te produceren.

(Nummers die een ziel hebben, p. 91)

Ook dr. Gunning schrijft erover:

Een merkwaardig verschijnsel was ook het opkomen van „oedeem”, opzwelling op bepaalde plaatsen op het lichaam, o.a. onder de ogen, door het ophopen van vocht. Prof. Borst [een Amsterdamse internist, die ook gegijzeld was] vertelde ons hoe een leerling van hem kort geleden een proefschrift had geschreven over een onderwerp waarbij ook honger-oedeem ter sprake kwam. Hij had toen overal in Amsterdam gezocht naar zulke gevallen, doch op die bevolking van 800.000 zielen slechts sporadisch een goed voorbeeld daarvan kunnen vinden; wel een bewijs dat ernstige ondervoeding in onze hoofdstad praktisch niet voorkwam. Maar, zo zeide hij, hier in dit kamp kan ik je zo wel 200 gevallen van hongeroedeem aanwijzen, op een totaal van (toen) ongeveer 600 man.

(Op de Schoolbanken in het P.D.A., p. 58)

Het constante hongergevoel had een wonderlijke uitwerking op de psyche:

Maar nu komt de Honger: de zwakke geluiden die onder normale omstandigheden door het lichaam in de geest worden teweeggebracht, zwellen aan tot één allesoverheersende toon. De hele geest gaat meeleven met het lichaam, de mens wordt zich van zijn fysiek bestaan steeds sterker bewust. Niet af en toe, maar ononderbroken, in zijn slaap, onder het praten, onder het denken, altijd en altijd door zonder ophouden trekt zijn lichaam zijn aandacht. De beelden die zijn fantasie schept zijn beelden van reusachtige afmetingen: botervlootjes, gedekte tafels, dampende schotels, snoepgoed en puddingen. En deze beelden komen niet van tijd tot tijd afgewisseld met andere voorstellingen (zoals de mooiste meisjes in het normale leven) maar zij zijn ten slotte allesoverheersend.

(Nummers die een ziel hebben, p. 88)

Een wonderlijk verschijnsel was de ‘receptitis’ of receptenziekte, die honderden slachtoffers maakte. Als wij ’s avonds eindelijk ‘vrij’ waren, trokken de lijders aan deze kwaal zich terug in hun bed en schreven alle recepten die zij konden verzamelen en verzinnen op vodjes papier. Ook stelden zij menu’s samen van ontelbare gangen, en verlustigden zich in fantasieën over de heerlijkste gerechten. Die receptenboekjes waren hun heilig, en werden als kostbare relikwieën bewaard. Alleen heel goede vrienden mochten er van meegenieten. Het was ondenkbaar dat een onbekende inzage kon krijgen in de geheimen van de met veel moeite bemachtigde gegevens over oventemperatuur, bakduur en ingrediënten!
Toen ik één der eerste dagen een paar vrienden, die al een paar maanden langer in het P.D.A. waren dan ik, aan hun recepten bezig zag, schrok ik, en dacht iets als: die moeten ook ver heen zijn. Toch was dat niet het geval – zij waren verder in goede morele conditie.

(Idem, p. 93-94)

Erger vond ik dat het eten steeds meer al onze gesprekken ging beheersen. Soms werd er haast over niets anders gesproken. Velen maakten er een soort sport van allerlei verhalen over lekker eten op te dissen, over goede restaurants in Brussel en Parijs, over fenomenale menu’s die ze daar hadden verwerkt.

(Op de Schoolbanken in het P.D.A., p. 57)

Het is nog wel de moeite waard om even te vertellen dat velen onzer in stijgende mate last kregen van „eetdromen”. Fantastisch lekkere diners werden dan verwerkt: het ontwaken bracht inderdaad een „ontnuchtering”!

(Idem)




Referenties
C.P. Gunning, Op de Schoolbanken in het P.D.A.; wat ik heb ervaren en geleerd in het Concentratie-kamp te Amersfoort Januari-April 1942, 1946.
Annie Romein-Verschoor, Omzien in verwondering II, 1971.
E.P. ‘Mom’ Wellenstein, Nummers die een ziel hebben; persoonlijke ervaringen in Kamp Amersfoort, een concentratiekamp in Nederland, 2013.



» Bijspijkeren in Omzien in verwondering.
» Salomon Rodrigues de Miranda (1875-1942).
» index


Geplaatst op 28 november 2015.

© de 5e Verdiepingl 2015