Zeebanket met zeevarken


Het is niet bruin, het is geen vis, het is een bruinvis, een klein soort tandwalvis (Phocoena phocoena), donkergrijs¹ van boven en wit van onder. Na een dramatische afname in de jaren vijftig, nam de populatie vanaf de jaren negentig spectaculair toe; inmiddels leven er tienduizenden bruinvissen in het Nederlandse deel van de Noordzee!² En dan kan er weleens eentje verdwalen. Zo is er in de zomer van 2016 een bruinvis vanuit Den Helder, via het Noordhollands Kanaal, helemaal naar de Zaanstreek gezwommen – een afstand van ± 60 kilometer – om aldaar, in de Nauernasche Vaart, zijn einde te vinden.

Bruinvissen eten vooral vis en worden zelf gegeten door zwaardwalvissen (orka’s) en haaien. Maar ook door onvermoede predatoren. In 2006 spoelden er op het Noordzeestrand dode bruinvissen aan met mysterieuze wonden, die, zo bleek uit Belgisch onderzoek, waren toegebracht door grijze zeehonden. De grijze zeehond (Halichoerus grypus) is een viseter, maar jaagt dus ook wel op bruinvissen, met name jonge bruinvissen. Ook een aanval die in eerste instantie niet dodelijk is, kan door infectie toch tot dodelijke abcessen leiden, veroorzaakt door de bacterie Neisseria animaloris, die in de bek van grijze zeehonden (en van honden en katten) leeft.

De vroegste vermelding van bruinvis komt uit 1343-1344: Om te voeren bruynviske ende palinghe in Heynegauwen. In plaats van bruinvis werden vroeger ook wel de namen meerzwijn en zeevarken gebruikt, omdat de bruinvis ribben heeft – geen graten – en een speklaag, en omdat zijn snuit doet denken aan de snuit van een varken: De Bruyn Visschen […] zijn tweederley, d’ eene hebben de muyl seer scherp als een Vercken, waer deur somwijlen het Meyr-swijn ghenaemt worden (1598, WNT).³ Ook zal hebben meegespeeld dat hij ongeveer zo groot is als een varken en in de middeleeuwen op de menukaart stond.




1 “Oudtijds werd er, ook waar inderdaad dezelfde kleur bedoeld was die wij thans zoo noemen [= bruin], veelal niets meer mede aangeduid dan: donker van kleur of tint […]” (WNT, bruinI). Voor bruinvis, bruin- ‘donker’ zie o.a. Van Dale Etymologisch woordenboek. Het EWN daarentegen: “Het dier is genoemd naar de paarsbruine schijn op zijn voor de rest zwarte rug […]”. (Bronnen raadpleegbaar via Etymologiebank.nl.)
2 Maart 2011 werd het aantal bruinvissen in het Nederlandse deel van de Noordzee geschat op 85.600 (Atlas van de Nederlandse zoogdieren, p. 371). De NRC (12-10-2019) noemt een aantal van 63.000.
3 Hier is meerzwijn dus een hyponiem van bruinvis. De naam bruinvis kon ook betrekking hebben op de dolfijn.


Referenties
Middelnederlandsch Woordenboek (MNW), lemma’s bruunvisch en meerswijn.
Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), lemma’s bruinvisch, meerzwijn en zeevarken (gepubliceerd in 1901, 1905 resp. 1994).
Lucas Brouwers, ‘‘Het is fijn een bruinvis te zijn’’, NRC Handelsblad, 23-11-2015.
Kees (C.J.) Camphuysen & Chris Smeenk, ‘Bruinvis (Phocoena phocoena)’ in Atlas van de Nederlandse zoogdieren, 2016, p. 368-374.
Dirk Geirnaert, ‘Meerzwijn’, Terug in de taal [rubriek website Instituut voor de Nederlandse taal], 30-11-2016.
Anne Martens, ‘Bruinviskalf nummer 1774’, NRC Handelsblad, 12-10-2019.



» Muizerd ‘buizerd’.
» index


Geplaatst op 27 december 2016, het laatst gewijzigd op 15 oktober 2019.

© de 5e Verdieping 2016-2019