Een spoteend op de Grevelingen


Drie jaar na de Tweede Wereldoorlog en vijf jaar voor de Watersnoodramp ging de Amsterdammer J.H.F. Grönloh (66), schrijversnaam Nescio, op vakantie naar het Zuid-Hollandse eiland Goeree-Overflakkee. Tegenwoordig is het met de auto anderhalf uur rijden, maar Grönloh had geen auto, en de Haringvlietdam en Haringvlietbrug bestonden nog niet; je moest per boot het Haringvliet over. Het echtpaar Grönloh had voor de heenreis anderhalve dag uitgetrokken, inclusief een hotelovernachting in Rotterdam. De tweede dag eerst met de tram naar Hellevoetsluis en met het veer naar Middelharnis. Vanaf Middelharnis een tramrit dwars over Goeree-Overflakkee – via Sommelsdijk, Dirksland, Melissant, Stellendam en Goedegereede – naar Ouddorp, het meest westelijke dorp van het eiland.¹ Daar een taxi genomen en zo nog een stukje westelijker gereisd, tot bij De Punt. Aan de West Nieuwlandseweg, aan de duinrand, stond het Jachthuis, waar de familie de hele maand juli zou logeren: Nescio, zijn vrouw, hun dochter Miep en haar man, plus vier kleinkinderen en een familievriendin. “Ruim 14 dagen storm uit zee en veel regen en de laatste week ‘heetegolf’.”

Een paar kilometer van het vakantieverblijf, aan de oever van de Grevelingen, lag een strandje en een ‘bietenhaventje’, waar in het najaar de schepen suikerbieten kwamen laden. Nescio mocht er graag toeven, misschien zoals zo’n 40 jaar eerder de uitvreter had rondgehangen bij het haventje van Veere: “En dan zei Japi: ‘alweer een dag, meester,’ en dan zei de manke havenmeester: ‘Ja mijnheer, al weer een.’”
Dinsdagavond 20 juli 1948 beleefde Nescio wat Noren een naturopplevelse noemen:

’s Middags op het strandje (allemaal) en ’s avonds tusschen ½ 10 en 10 uur aan het bietenhaventje. Bijna nacht. Maan op het water en het slib. De wereld zien scheppen, geheimzinnig, stemmen van vogels (spoteend) en zacht druischen van de verre zee. Hoogtepunt.

De spotvogel is een bekend beestje, maar de spoteend een raadselachtig creatuur.² Lieneke Frerichs, de bezorgster van het dagboek, tekent bij spoteend aan: “Verschrijving voor slobeend? Of wellicht als grapje: een eend die, op de wijze van een spotvogel, de stemmen van andere vogels imiteert?”

De slobeend ligt niet erg voor de hand, want dat is een zwijgzame eend. De bergeend is minder zwijgzaam en past ook beter bij een slikkige zeearm, de habitat. Spoteend zou een zelfbedacht, nesciaans woord kunnen zijn voor deze eend ofwel een dialectnaam – uit het Goerees³ bijvoorbeeld, door Nescio tijdens zijn verblijf opgepikt – die dan wel zo obscuur is dat hij tot geen enkel woordenboek is doorgedrongen.
Aannemelijker is dat het inderdaad om een grapje gaat, een grappige vondst om de verschillende vogelgeluiden te vangen die op die zomeravond daar aan dat haventje te horen waren: alsof één vogelsoort de andere vogelsoorten imiteerde. Zoals de spotvogel de zang van andere vogels nadoet. In plaats van -vogel dan -eend, de eend zijnde de prototypische drijfsijs, want de geluiden kwamen immers van zee.




Bavink ontmoet de uitvreter op het veer tussen Zuid-Holland en Schouwen-Duiveland.

Een paar dagen daarna kwam Bavink van Rotterdam. Af en toe had hij behoefte om veel menschen om zich heen te zien. Hij had enkele dagen in Rotterdam langs de havens gesjouwd en had er meer dan genoeg van. Aan boord van de boot tusschen Numansdorp en de Zijpe, daar zat-i weer. Het woei nog al, dien ochtend; er stond een flink koudje wind en het water liep met witte koppen. Af en toe spatte ’t op ’t voorschip over de verschansing. De glazen tochtdeuren op ’t voordek waren dicht; op ’t voorschip zat niemand. Alleen Japi zat daar, tuurde over de verschansing en werd deerlijk nat. ‘Kijk,’ dacht Bavink, ‘daar heb je waarachtig diezelfde kerel.’




1 Een jaar eerder, op 1 juli 1947, was hij al even in Ouddorp geweest, samen met zijn dochter Miep.
2 Het woord spoteend bestaat wel, nl. als naam voor een bepaald type Citroën: de 2CV spot.
3 Goeree ligt weliswaar in Zuid-Holland, maar het Goerees wordt tot de Zeeuwse dialecten gerekend.


Referenties
Nescio (ps. van J.H.F. Grönloh), De uitvreter, 1909-1910.
  –  Natuurdagboek 1946-1955, 1996. Bezorgd door Lieneke Frerichs, p. 62-66, 434-435.



» Nescio’s sjirpende vogeltje.
» Nescio’s vroegste koekoeken.
» De etymologie van bergeend.
» Stroombreeker spot een grote stuntel.
» index


Geplaatst op 1 mei 2020, gewijzigd op 6 februari 2021.

© de 5e Verdieping 2020-2021