Over hakken en hakselen


De woorden baksel, zaagsel en haksel zijn (onzijdige) zelfstandige naamwoorden. Ze zijn met behulp van het achtervoegsel -sel afgeleid van de handelingswerkwoorden bakken, zagen respectievelijk hakken. Het zelfstandig naamwoord is het product van de handeling: een baksel (pannenkoek, taart) is het product van het bakken.

baksel is het product van bakken
zaagsel is het product van zagen
haksel is het product van hakken
borduursel is het product van borduren
braaksel is het product van braken
gietsel is het product van gieten
knipsel is het product van knippen
mengsel is het product van mengen

Het woord haksel bestond al in de 16e eeuw. Het had 2 betekenissen:

- fijngehakt vlees (gehakt)
- fijngehakt stro (gebruikt als veevoer)

Het zelfstandig naamwoord haksel is afgeleid van het werkwoord hakken.
Grappig is dat van haksel vervolgens een werkwoord is afgeleid, met behulp van de werkwoordsuitgang -en: hakselen.
De Dikke Van Dale definieert hakselen zo:

(m.b.t. stro, hooi of hout) tot haksel maken

Je kunt hout zagen, maar niet hout zaagselen. Je kunt hout hakken én hout hakselen. Hakken doe je met een bijl, hakselen met een hakselmachine.




De oudste vindplaats van hakselen die ik heb kunnen vinden is een eeuw oud:

De voederbieten worden gesteld op 64 cent per 100 K.G., waarbij nog 5 cent wordt gerekend voor het hakselen.
(16-10-1915, Leeuwarder Courant)




Referenties
Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), lemma haksel (gepubliceerd in 1897).



» De deksel of het deksel?
» Hoe oud is het woord niksen?
» index


Geplaatst op 8 oktober 2013, het laatst gewijzigd op 14 oktober 2013.

© de 5e Verdieping 2013