Stukje folklore uit Langs den waterkant

’s Winters loopt hij met de ster en den rommelpot


En dat was in de dagen, die gingen om Kerstmis, als het jaar ten einde liep en alle dagen waren als een mooie, stille Zondagmorgen. Dan kwam de man met de ster. […] En dan vlogen we op, lieten alles in den steek en verdrongen ons bij de buitendeur en tuurden in de duisternis. Dan zagen we hem komen in de verte, en duidelijker hoorden we zijn zang. Maar meer dan de man en meer dan zijn lied, was ons de ster, die hij droeg. Die lichtte, lichtte rood en groen en wit en blauw, en die draaide langzaam nu de groene punt boven en dan de witte en dan de blauwe en dan de roode.
  Dan waren we niet te houden meer en we moèsten naar buiten, en dan stonden we en zagen op naar die groote, lichtende ster, die toch maar gemaakt was eenvoudig van wat latten en papier en met een kaarsje, dat er in brandde, maar die zoo mooi glansde en kleurde in den avond.
(Cor Bruijn, Langs den waterkant, 1917.)


Als de jongens met boer Krelis en meester Banders een tochtje maken met de arrenslee en de Zwart onderweg een hoefijzer verliest, moeten ze voor eerste hulp naar de smid van Schaardijk (fictief Noord-Hollands dijkdorp). Om de tijd te doden, slenteren Siem en dikke Hein het dorpje in. Op het ijs van de dijksloot zien ze een jongen staan. Het ijs houdt nauwelijks. Het is de uitdaging voor het drietal om toch, over de dunne ijsvloer, naar de overkant te lopen – ‘ijssie lidderen’ in het Zaans. Sport verbroedert, en zo krijg je dit dialoogje:

  „Wat is je vader?”
  „Boerenwerkman. En ’s winters loopt hij met de ster en den rommelpot.”
  „Loopt jou vader met de ster!”
  „Ja, en met den rommelpot.”
  „En komt hij ook bij ons?”
  „Hij komt overal.”
  „En hij heeft een ster met een groene en een witte punt en een roode en een blauwe?”
  „Precies,” zei de jongen.

De jongen neemt Siem en dikke Hein mee naar huis. Zijn vader zit in het bouwvallige schuurtje te werken:

„Wordt dat een nieuwe rommelpot?” vroeg Siem en hij ging vlak bij den man staan. De man zat met een groote, bruine melkkan op zijn knieën en hij was bezig daarover een varkensblaas te spannen. […] Nog een goeden, stevigen knoop in het touw, dat het vlies gespannen hield, toen maakte hij een gaatje in de blaas en daar kwam een stokje door.

Mijndert, de ik-figuur van Langs den waterkant, geeft als commentaar: “Bij ons op het dorp liepen ze niet meer met den rommelpot, maar zoo nu en dan kwam er nog wel eens iemand ergens anders vandaan en zong langs de huizen zijn Nieuwjaarslied en kreeg dan zijn loon voor zijn wenschen.” In het WNT wordt de rommelpot omschreven als “het eigengemaakte speeltuig, waarmede arme lieden, vooral kinderen, oudtijds op Vastenavond (en ook wel op andere bijzondere dagen zooals b.v. Driekoningen) zingend langs de huizen gingen om geld of andere gaven in te zamelen, en dat nog thans [1919] hier en daar in zwang is gebleven.” De link met Driekoningen zit ook in Langs den waterkant, want daarin zingt ‘de man met de ster’ een driekoningenlied.



» Zaans gnappies.
» Zaans gniepen.
» Zaans krammenakkig.
» Zaans warsig.
» Een bijzondere betekenis van griezelig.
» index


Geplaatst op 6 februari 2016.

© de 5e Verdieping 2016